Carrousel en Mallemolen
Kruisvaarders spelen een belangrijke rol in de traditie van paardenmolens. We maken een reis door de tijd met het oog op het doortrekken van een traditie. Met of tegen de zon: draaien doen ze de paardenmolens, al zien we ze minder frequent op kermissen en feesten allerhande.
Het Vlaams Dansarchief doet een duit in de zak met de notatie van de ‘Carrousel’, een creatie van Andrea Sterck. Deze creatie doet de traditie van de paardenmolen dansend herleven. Ondertussen draait ook de cultuurpolitieke mallemolen verder.
Hoe het begon
Bronnen vermelden een afbeelding van ruiters in manden, opgehangen aan balken bevestigd aan een centrale paal. Dat toestel wordt beschouwd als de verre voorloper van de carrousel, zo’n 1500 jaar geleden. Kruisvaarders maakten kennis met een roterende constructie waarmee ruiters zich oefenden in bewegend vechten. Het woord carrousel is afgeleid van het Italiaanse garosello en het Spaanse carosella wat zoveel betekent als ‘klein gevecht’. Maar dat was niet de enige betekenis. Rond de carrousel werden ook palen met opgehangen ringen opgesteld. De ronddraaiende ruiters moesten met hun lansen door de ringen priemen. Hierin herkennen we duidelijk de voorloper van het nu nog steeds beoefende ‘ringsteken’. Paarden of muilezels trokken de constructie; uitzonderlijk gebeurde het voortstuwen met mankracht. Het paardendefilé bij koninklijke huwelijken werd ook ‘carrousel’ genoemd. Kortom: het begrip carrousel had van bij het begin te maken met draaiende bewegingen, ruiters en paarden.
Figuur 1: kinderen maken zelf hun primitieve carrousel.
Doorheen de eeuwen gaven invloedrijke mensen de carrousel een duw in de rug. Lodewijk XIV had een bijzondere belangstelling voor deze attractie. Hij schonk aan de stad Parijs in 1662 een carrousel. Vandaar ook de plaatsnaam ‘Place du Carroussel’.
Hoe het verder ging
In de loop van de 19de eeuw waren de ruiterende ridders al lang naar de geschiedenis verwezen. Wagenmakers zagen evenwel opportuniteiten in het historisch gegeven. Ze bouwden carrousels voor vermaak van jong en minder jong, vooral in Engeland en Oost-Europa. Carrousels waren een graag geziene attractie bij allerlei festiviteiten. De eerste carrousels hadden geen draaiende vloer. De paarden waren bovenaan bevestigd en draaiden rond. Ze hingen schuin door de middelpuntvliedende kracht tijdens het draaien. In de volksmond kregen deze molens de naam ‘flying horses’. Paarden maar ook mensen trokken deze molens voort.
Met de intrede van stoommachines en elektrische aandrijving konden zwaardere carrousels gebouwd worden. Paarden en andere dieren werden gemonteerd op een ronddraaiende vloer. Reuzecarrousels telden zelfs twee verdiepingen. Paarden werden gemonteerd op stangen wat mogelijkheid bood om ze op en neer te laten bewegen. Naast paarden konden sleeën en koetsen op de draaiende vloer worden geplaatst, telkens kunstig en kleurrijk versierd.
Amerika
In de Angelsaksische wereld stond de paardenmolen bekend als ‘merry-go-round’. Engeland, Frankrijk, Duitsland en Italië waren welbekend met de attractie. Franz Wiesenhoffer creëerde de eerste carrousel in Hessville, Ohio. We schrijven 1840. Omstreeks het midden van de 19de eeuw stak carrouselbouwer Gustav Denzel de grote plas over. Hij vestigde zich in Philadelphia waar hij begin 1860 een paardenmolen neerpootte. De attractie werd een groot succes. De familie Denzel bouwde een werkplaats in Germantown, het centrum van waaruit menige carrousel de Verenigde Staten veroverde. Denzel was bekend om zijn robuuste mechaniek, maar ook om zijn prachtige decoraties. Denzel’s zonen William en Edward namen de firma over. Het overlijden van William in 1927 en de grote recessie maakten een einde aan het succes.
Muziek
Het orgel deed zijn intrede als muzikale omlijsting rond het einde van de 19de eeuw. De orgels werden centraal geplaatst of dicht bij de carrousel, want muziek bepaalde mee de sfeer in en rond de attractie. Orgelbouwers vinden we vooral in Duitsland, Frankrijk en België. Al snel vormden de bandorgels een onlosmakelijke eenheid met paardenmolens. Na de grote recessie ging de orgelbouw door, ook in de Verenigde Staten, met WurliTzer als bekendste (bij deze naam denken we ook aan de befaamde ‘juke box’). Maar ook aan die succesperiode komt een einde. Eigenaars van carrousels werden het kostelijke onderhoud van de orgels beu. Bovendien waren deze orgels moeilijk te transporteren van kermis naar kermis. Opkomst van geregistreerde muziek leidde tot meer gebruiksvriendelijke geluidsintallaties. Dat was nochtans buiten de smaak van het publiek gerekend. De deuntjes en de typische klank van de bandorgels oefenden een bijzondere aantrekkingskracht uit op de abonnees van paardenmolens, zo bleek. Een carrousel zonder bandorgel werd aanzien als een lichaam zonder ziel. De bandorgels stegen terug in kwalitatieve en kwantitatieve waarde. De hernieuwde belangstelling is een hart onder de riem voor orgelbouwers. Ook Vlaanderen liet en laat zich niet onbetuigd. In Antwerpen vinden we orgelbouwer Decap . Aloïs Decap en zijn zoon Livien begonnen in 1902 draaiorgels te bouwen. Hun bedrijf groeide uit tot het grootste van België. Steeds meer instrumenten deden hun intrede in de constructie, zoals het accordeon (1933), het drumstel (1935) en de saxofoon (1936).
Figuur 2: een DeCap orgel in cafe Beveren (Antwerpen). Voor een lijst van plaatsen waar dergelijke orgels kunnen beluisterd worden verwijzen we naar de voetnoot.
De techniek bleef ook niet stilstaan. Ventilatoren vervingen gaandeweg de blaasbalgen. Het boekenwiel deed zijn intrede: hierin werden een aantal boeken aan elkaar geplakt, zo moest er niet continu een boekenlegger achter het orgel plaatsnemen.
Figuur 3: orgelboek van een Decap orgel in een boekenwiel
Kermis in Vlaanderen
Van Genechten et al. (1986) maakten een inventaris van het kermisgebeuren in Vlaanderen. De auteurs stellen kermissen in een bijzonder licht. Ze hebben het over attracties:
... die onder meer de mogelijkheid bieden om op een gevulgariseerde maar praktische wijze (aan de man in de straat) de vooruitgang van de wetenschap te leren kennen ...
Het hoeft ons niet te verwonderen dat de carrousel in bovengenoemd gegeven een bijzondere plaats innam, naast fotografie en windbuksen. De na 1860 door stoommachines aangedreven paardenmolens moeten op het publiek een bijzondere indruk nagelaten hebben. In het begin van de 20ste eeuw waren de befaamde stoomcarrousels zoals deze van Vandersypen, de Grand Carroussel à Chevaux Galoppant & Gondoles van Leener-Opitz, de Grand Carroussel-Salon Fermé Hollandais en de American Cake-Walke van Schenoff-Xhaflaire graag geziene attracties tijdens Gentse jaarmarkten.
Figuur 4: carrousels zijn ware attracties voor jong en minder jong.
Safeguarding
Wat carrousel als traditie betreft, draagt IVV zijn steentje bij. Als expertisecentrum erkend door Unesco wil IVV de cultuur ondersteunen rond paardencarrousels, en dat in de meest ruime zin. Met haar danscreatie van de ‘Carrousel’ levert Andrea Sterck een stevige bijdrage. Voor de uitvoering zijn minstens 36 dansers nodig. De komende maanden neemt het Dansarchief initiatieven om dansers vertrouwd te maken met de uitvoering. Wie nu al belangstelling heeft mag zich melden.
Ondertussen draait de culturele mallemolen verder in Vlaanderen. Wie zich met volkseigen cultuur bezig houdt, wordt met een vriendelijk schouderklopje wandelen gestuurd. Maar stilaan krijgen ook professionele cultuurmensen het deksel op de neus. Een transparant beleid is ver te zoeken. Het woord ‘discretionaire bevoegdheid’ duikt op als een arbitrair gegeven om te beslissin wie wel en wie niet in de prijzen valt. IVV blijft als onafhankelijke organisatie vrij ondernemen: niets moet, alles mag, zolang het de levende cultuurgemeenschappen dient. Deze cultuurgemeenschappen danken hun dynamiek aan de inzet van vrijwilligers. Deze vrijwilligers zijn dé garantie dat er na deze legislatuur nog actieve beoefening en beleving van cultuur zal wezen in Vlaanderen.
Gert Laekeman
Voorzitter IVV